Over Johan Buning

Johan Buning aan tafel, 1959
Aquarel
51,5 x 38,5 cm
Collectie Museum Henriette Polak, Zutphen
In de kunstenaar Johan Buning begroeten wij de paradoxale synthese van een krachtige knaap, naar lichaam en geest 20e-eeuws, en een schuchtere, zieke dichter van 19e-eeuwse afkomst.
Hij bezit het soort overgevoeligheid, dat men wel bij fysiek zeer sterke mensen aantreft en dat hem zijn leven lang in een draaikolk van tegenstrijdigheid heeft doen rondwentelen. Toch steekt juist in deze dubbelslachtigheid het geheim van zijn kunst.
Zoude hij n.l. alleen krachtig en gezond geweest zijn, zo zou hij als kunstenaar niet zijn opgevallen, zo min als wanneer hij alleen de weke overgevoeligheid van een bleke dichter had bezeten. Maar juist in deze merkwaardige controverse van kracht en zwakte, van kennen en niet kunnen, van temperamentvol willen en tegelijk met duidelijke smart afzien van zijn kracht, ligt de sleutel tot het verstaan van zijn werk. Hij draagt in zijn beste momenten de edele sporen van een in zich zelf verdeelde strijder, 19e-eeuws in zijn weemoed en verlangen, 20e-eeuws in zijn opstandigheid en innerlijke onzekerheid.
Beide elementen voeden elkaar, juist door hun onderlinge tegenstrijdigheid. Het Biedermeier canapeetje en de stijve clyvia, die reeds meer dan honderd jaar in elke Hollandse huiskamer op zijn lelijke koperen sokkel heeft staan treuren, het zijn zijn trouwe onderwerpen! Die clyvia, die in een innombrabele reeks van grijze morgens en lichtloze achtermiddagen voor onze vensters heeft gestaan, vόόr schuin van elkaar afhangende ode gordijnen, in de hoeken door koperen knoppen opgenomen: hoevele vermoeide, verveelde en bleke levens werden achter deze plant niet voortgesleept. Hoeveel stil voor zich uit starende ogen tuurden niet langs de strak gebogen bladeren naar het effene buiten? Maar de kunstenaar Buning zet er een levendig contrast naast. Hij schetst een schaal met kleurig fruit, levende appels op een wit of bont gekleurd kleed. In deze vruchten schildert hij de jonge tijd. Hij wil ze u echter tonen tegen een achtergrond van het verleden.
Zo ook zijn voorkeur voor oude buitens en intieme zitjes onder loof van oude bomen of een ouderwets prieel. Een tuinhek, met romantische vazen op de stenen pijlers, toegang biedend vanuit het nieuwe leven op straat naar het oude leven daarachter, van de oprijlaan leidend naar een antieke buitenplaats.
Het is niet een opgaan in, noch een zich overgeven aan de dichterlijkheid van het gestorvene van de kunst van Karsen, volbloed 19e-eeuws, dat hij ons brengt. Het is de blik van een 20e-eeuwer, die, zelf steeds verder verwijderd van de 19e-eeuwse romantiek, daar nochtans met een aan vertwijfeling grenzende blik van verlangen naar terug kijkt!
Zo ontstond een zeer bepaald beeld van melancholie, dat wij zo zeer in Buning genieten, en waardoor hij iets geheel echts en eigens in zijn werk heeft neergelegd.
KEES VERWEY
21 augustus 1953
Haarlem, Spaarne 108
Voorwoord bij de bundel Johan Buning, een twintigtal reproducties van zijn werken uit de jaren 1943 – 1953 uitgegeven ter gelegenheid van de jubileumtentoonstelling in het Stedelijk Museum te Amsterdam.